Travelreports

Het was medio 2007 dat ik het weer eens tijd vond om mijn blik op de wereld verder te verruimen. Na veel wikken en wegen welke bestemming het dit keer zou worden, heb ik besloten om naar Costa Rica af te reizen. Een mooi land waar je prima alleen kan reizen met je rugzakje. Althans als ik de boekjes mocht geloven.

Ik vertelde mijn voornemen tegen Arianne (de oplettende lezer kent haar nog van mijn verslag over Griekenland). Zij wist me toen te vertellen dat een vriendin van haar, Marcella, ook voornemens was om af te reizen naar Costa Rica in de periode dat ik van plan was te gaan. Was het geen leuk plan om dan samen te reizen was het idee van Arianne. Zo geschiedde ... ik zou met een mij in feite nog onbekende dame de rugzakken pakken, in het vliegtuig stappen en het avontuur tegemoet gaan.

Het is 20 november 2007 wanneer we onze winterjassen achterlaten op Schiphol en ons opmaken voor een lange vlucht met Martinair over Newfoundland en langs de oostkust van Amerika naar Miami in Florida. Na een korte tussenstop zijn we vervolgens doorgevlogen naar San Jose in Costa Rica. Het avontuur kon beginnen.


Om te beginnen eerst weer de kaarten zoals die zijn gemaakt door Cartographics. Links de locator en rechts een verkleinde kaart met alle belangrijke lokaties aangegeven van onze route door Costa Rica. Door te klikken op deze kaart opent een grotere versie in een apart venster.

Klik om te vergroten


Aankomst in Costa Rica: Alajuela

Laat in de avond lokale tijd landde de Airbus A320 op het vliegveld van San Jose in Costa Rica. Na zo'n lange reisdag was het erg prettig dat we in Nederland al een hotelletje hadden geboekt. Ook zijn we bewust niet in San Jose gaan zitten maar in de stad buiten San Jose genaamd Alajuela. Deze stad ligt op een steenworp afstand van het vliegveld en heeft net zoveel te bieden aan bezienswaardigheden als San Jose: praktisch niets. Zoals de Lonely Planet al adviseerde kan je beter de eerste nachten doorbrengen in Alajuela. Is in ieder geval een stuk veiliger.

Ons verblijf dat we hadden geboekt in Nederland was villa Pacandé. Het lag net even buiten het centrum van Alajuela en wordt tezamen met het gelijknamige hotel in het centrum van de stad gerund door één familie. De villa heeft een mooie tuin vol bloemen en exotische vogels, perfecte kamers, vrij internet en waanzinnig gastvrije eigenaren. Iedere morgen een simpel maar heerlijk ontbijt met vers fruit. Echt een aanrader wanneer u een goed adres zoekt om rustig bij te komen van de reis en te acclimatiseren.

Volcán Poás

Na een goede nachtrust in een riant bed zijn we op advies van de gastvrouw van villa Pacandé de eerste dag met de bus naar de vulkaan Poás gegaan. We konden hier mooi met een lokale bus heen rijden en konden al vast een beetje wennen aan deze manier van reizen. We zouden namelijk de hele reis door het land gebruik maken van lokaal busvervoer. Een goedkope maar naar later bleek soms frustrerende manier van reizen. Maar daarover later in dit verslag meer.

De bus reed perfect op tijd zoals naar later bleek altijd het geval in Costa Rica. Leuk was dat we onderweg naar de vulkaan nog wel even moesten stoppen bij een lokale shop voor een drankje en een hapje. De eigenaar van deze shop bleek niemand minder dan onze buschauffeur. Ja die Tico's en de Tica's (zo noemen de Costaricanen zichzelf) doen alles om wat bij te verdienen.

De 37 km lange weg naar de vulkaan is er één die ontzettend mooi is. Je slingert over een smalle weg tussen de aardbeien en koffieplantages door naar een hoogte van 2704 meter. Althans de vulkaan heeft deze hoogte. Het is een druk bezocht nationaal park dat je binnen mag voor US $7. Het fijne is dat je in een aktieve krater kan kijken zonder dat je je daarvoor eerst aan een moeilijke wandeling hoeft te wagen. Ideaal toch voor zo'n eerste dag?

Ware het niet dat ons halverwege de busrit al het gevoel bekroop dat we wel eens verdomd weinig zouden gaan zien. Beneden in Alajuela scheen de zon en was het flink warm. Op de vulkaan Poás was het echter bewolkt, koud en miezerig weer. Het leek wel Nederland. Gelukkig maakte de aanblik van een foeragerend eekhoorntje op de hellingen van de vulkaan onze dag nog goed.

Op weg naar Sierpe

De volgende dag was er een die we hadden gepland voor een lange busrit in de richting van het zuiden van Costa Rica. Eén van de weinige dingen die we al vanuit Nederland hadden geregeld was een reis en verblijf op het schiereiland Osa. Op dit schiereiland vind je het Parque Nacional Corcovado; het meest ongerepte en minst toegankelijke stukje oerwoud van Costa Rica.

Maar zoals gezegd moesten we daarvoor eerst nog een lange maar mooie busrit maken. We hebben ons door een taxichauffeur laten afzetten bij een busstation waarvan de eigenaresse van Villa Pacandé zei dat daar de bus stopte naar het stadje Palmar Norte. Niets bleek minder waar want we stonden op het verkeerde busstation met ons rugzakje. Gelukkig bleek het juiste busstation op een steenworp afstand en konden we dat lopend vinden nadat we de weg hadden gevraagd in ons steenkolen Spaans.

Nadat we nog ruim op tijd het station hadden gevonden van de busorganisatie Tracopa, konden we nog op ons gemakje uitzoeken hoe dat busreizen nou zo'n beetje in elkaar zat. Ons bleek toen al snel dat het fijn is wanneer je je busreis begint bij het startpunt van de buslijn. Dan heb je namelijk een zitplaats. De bus stopt onderweg ook op elk willekeurig punt als er iemand wil opstappen, maar die zal gewoon moeten staan wanneer er geen plek is. Dat is geen pretje wanneer je uren achtereen in een volle bus moet staan. Maar wat zeuren we. Busvervoer is spotgoedkoop en rijdt prima op tijd. Eén minpuntje dat ik heb ontdekt is de weinige beenruimte. Met mijn 1.95 meter lengte was het soms erg frustrerend wanneer ik mijn benen weer in mijn nek moest leggen om enigszins lekker te zitten.

Maar genoeg gezeurd over de bus. Het is gewoon best een goede manier van reizen in Costa Rica. En op weg naar Sierpe was het gewoon genieten van het prachtige landschap wat aan je voorbij trekt wanneer je over de interamericana zuidwaarts rijdt. Van prachtige bossen, tot grote ananas- en koffieplantages. Ook klimt de bus behoorlijk. De bus stopt bijvoorbeeld voor een sanitaire stop en de verzorging van de inwendige mens op het stationnetje, La Georgina, dat zich op ruim 3400 meter bevindt. Het hoogste punt van de Interamericana in Costa Rica. Ik moet zeggen dat ik het al merkte hoor. Met een licht gevoel in het hoofd constateerde ik dat we erg hoog zaten.

Na onze lange rit kwamen we aan in Palmar Norte. Het stadje dat zich het dichtst bij Sierpe bevond. Tijd om uit te stappen. En dat werd een nat onthaal kan ik u melden. Ik had in Suriname al tropische buien meegemaakt, maar in Costa Rica konden ze er ook wat van. Zeiknat zijn we geworden door alleen maar een paar seconden onze rugtas uit het bagageruim te trekken. Aiiii we zouden toch niet dagen met regen krijgen in het Corcovado nationaal park he? De regentijd liep pas net tegen zijn einde. We hielden onze vingers gekruist.

Sierpe

Na aankomst in Sierpe hebben we onze intrek genomen in het relatief dure hotel Oleaje Sereno. Dit omdat we heel graag een warme privédouche wilde hebben na een dag in de bus te hebben vertoefd. Van douchen kwam echter niet veel. Er kwam namelijk alleen maar bruin vies water uit de kraan. Naar later bleek is dit gebruikelijk wanneer het zo hard geregend heeft. De opslagtanks lopen dan op de één of andere manier over. We zouden dit later nog vaker tegenkomen in een land waar men gebruik maakt van regenwater.

De volgende dag was al het regenleed echter weer verdwenen en straalde de zon uitbundig. Een plaatselijke toucan had zijn intrek genomen in een papayaboom voor het ontbijt. Het dorp Sierpe kreeg ineens een heel ander aangezicht en wat zagen wij er naar uit om naar het afgelegen Corcovado park te varen. Want dat moest nog wel gebeuren. We zouden worden opgepikt door medewerkers van het Corcovado Adventures tent camp. Zo geschiedde. We waren die dag het enige koppel dat werd opgepikt voor een uur durende boottocht naar het tentenkamp. Dat is het voordeel wanneer je net na het regenseizoen hebt geboekt en er nauwelijks nog toeristen zijn.

Wat volgde was een prachtige boottocht over de rivier de Sierpe via het mangrovenbos en over de Grote Oceaan naar het schiereiland Osa in het zuiden van Costa Rica. Onderweg werd op mooie plekjes de boot even stil gelegd en konden we onze eerste wildlife foto's maken. Want de natuur is alom aanwezig in Costa Rica.

Península de Osa

Na een prachtige boottocht van ruim een uur kwamen we dan eindelijk aan bij het Corcovado Adventures tent camp. Het was ons meteen duidelijk dat we in een paradijs waren beland. Een tentenkamp dat eigendom is van Amerikanen ligt pal aan het strand aan de rand van het oerwoud. Omdat het niet druk was (er was nog slechts één ander stel uit Zwitserland) kregen wij een tent direct aan zee. Het is toch bijna de droom van ieder mens.

Nadat we onze grote tent (ik kon er gewoon in staan) min of meer hadden ingericht, konden we meteen aanschuiven voor de lunch. Tijdens het verblijf worden dagelijks 3 maaltijden geserveerd van goede kwaliteit. We hadden dus niks te klagen. Zeker niet toen tijdens de lunch een kolibri kwam eten van een bloem op de tafel naast ons.

Na de lunch hadden we uitgebreid de tijd om te ontspannen in de hangmatten, te snorkelen en te schommelen aan een palmboom. U begrijpt dat we het ontzettend druk hadden. In ieder geval met fotograferen. Want zeker aan het begin van een vakantie in Costa Rica sta je nog bij elk dier dat je ziet met open mond te kijken en weet je niet hoe snel je je camera moet pakken.

Op het schiereiland hebben we eigenlijk een tweetal dingen gedaan die zeker de moeite van het vermelden waard zijn. De jungletocht en het duiken en snorkelen bij Isla del Caño.

Hiken in Corcovado

Het eerste wat we hebben gedaan is een jungletocht het oerwoud in. Aanvankelijk was het plan om vlakbij het tentenkamp de jungle te betreden bij het San Pedrillo rangerstation. Maar we hadden al van meerdere mensen gehoord dat de mooiste plek om het Corcovado rainforest te betreden bij het afgelegen Sirena ranger station was. Door zijn afgelegen ligging is de kans om wild te spotten het grootst. Hiertoe moesten we wel extra lang over de zee varen, maar we hadden het er graag voor over.

De tocht werd een warme en inspannende onderneming over modderpaadjes, omgevallen bomen en over kabbelende beekjes. Dit kwam vooral omdat de nacht ervoor nog even een fiks tropisch buitje was neergedaald op het oerwoud. De schoenen schoon en droog houden was in ieder geval onbegonnen werk. But who cares. We waren op een unieke lokatie stil hopend dat we de mooiste en meest unieke dieren zouden zien. Misschien wel de jaguar?? Moet je wel geluk hebben, want de natuur laat zich immers niet regisseren.

Maar oh oh wat was het mooi. We waren op pad met onze gids Everisto en een Amerikaans en Zwitsers stel. Gelukkig allemaal natuurliefhebbers die door hadden dat door hard praten de fauna echt niet op je af komt. Maar zoals gezegd ... de natuur laat zich niet regisseren. Ook niet door ons. Echt schokkende ontdekkingen hebben we dan ook niet gedaan. Maar door ons zijn wel gespot: een amarillo (helaas door zijn snelheid niet kunnen fotograferen), slingeraap, tapir, toucan, diverse vogels, neusbeertje en nog veel meer beestjes waar de naam van is verteld, maar die aan mijn geheugen zijn ontschoten.

Halverwege de tocht kwamen we aan bij de monding van de Rio Sirena in de Grote Oceaan. Als we de Lonely Planet mogen geloven tiert het bij het juiste getijde in deze monding welig van de haaien en krokodillen. Voetjes op het droge houden dus. Maar de plek was fantastisch om even lekker op een boomstam te gaan zitten en stil te genieten van het uitzicht en de stilte. Dit alles nadat je de zitplek eerst hebt gecontroleerd op de aanwezigheid van tiger- en bulletants. Mieren die je liever niet tegen je in het harnas jaagt.

Na de lunch zijn we langzaam teruggelopen naar de plek waar onze boot lag te wachten op ons. Ik moet zeggen dat ik het ook niet zo erg vond om langzamerhand weer het woud uit te gaan. Het was immers best inspannend om zo'n 6 uurtjes in een modderig en snikheet oerwoud rond te dolen. Maar het was zeker de moeite waard. Een unieke belevenis en weer compleet anders dan mijn tochten in Suriname.

De terugweg was ook weer fantastisch. Door het veranderde tij konden we dichter langs de kust varen. Het Corcovado nationaal park grenst vaak gewoon tot aan de zee hoog bovenop rotsen. Beekjes stromen in de vorm van een waterval in de Grote Oceaan.

Nee het moge duidelijk zijn. Als je naar Costa Rica gaat, overweeg dan echt een trip naar Corcovado. Het is door National Geographic niet voor niets betiteld als 'biologisch meest intense plek op aarde'. Wij hebben ze niet gezien, maar zij hebben ons vast wel gezien. De bedreigde roofvogel harpij, de jaguar en de miereneter. Ze leven hier echt nog gewoon in het wild. Een must-have-seen dus.

Duiken bij Isla del Caño

Het tweede wat in mijn ogen gemeld moet worden van ons bezoek aan het Península de Osa is onze dagtrip naar Isla del Caño. Isla del Caño is een 300 hectare groot eiland dat 20 kilometer voor de kust van Osa ligt. Vanuit onze tent konden we het eiland bij helder weer zien liggen. Ik had thuis al gelezen dat Isla del Caño de beste spot in Costa Rica was om te gaan duiken. Nou ja, ik moet eerlijk zijn. De op één na beste spot. Want Isla del Coco spant de kroon. Maar dit eiland ligt op ruim 500 km uit de kust en is alleen te bereiken met een prijzige meerdaagse boottrip. Aangezien dat niet haalbaar was, heb ik gekozen om te gaan duiken bij Isla del Caño. En ik heb er geen moment spijt van. Want wat was dit een magnifieke duikspot.

De manager van ons tentenkamp, Philip, had geregeld dat we mee konden met een duiktocht georganiseerd door een ander kamp. Philip (zelf duikinstructeur) had ook nog nooit gedoken bij Isla del Caño en zag zijn kans schoon om ook een plons te nemen. Kwam mij mooi uit want dan had ik een buddy. Marcella kan namelijk niet duiken en zij hield het bij snorkelen voor de kust van Isla del Caño.

Nadat we onze duikset hadden getest en het standaard verhaal van een blatende Amerikaanse duikinstructeur hadden aangehoord, lieten we ons overboord rollen voor onze eerste duik in de Grote Oceaan. We doken tot een maximale diepte van 18 meter en wat meteen opviel waren de mooie rotsformaties en de immense scholen vis. Ook zwommen de wittip haaien nieuwsgierig maar voorzichtig om ons heen. Mijn bek viel figuurlijk open toen ik een enorme mantarog aan mij voorbij zag trekken. Nee dit was weer een volledig nieuwe duikervaring voor mij. En wat voor één. Ik baalde enorm toen ik zag dat mijn lucht op was en ik weer langzaam moest opstijgen naar de oppervlakte. Gelukkig hadden we nog een tweede duik in het vooruitzicht.

De tweede duik maakten we na een korte oppervlakteinterval op een andere spot voor de kust van Isla del Caño. De instructeur noemde deze spot de ‘birthground of the stingrays’. Toen we een kwartier aan het rondzwemmen waren, lagen we ineens voor een grote zandvlakte. De oplettende kijker kon in die zandvlakte de oogjes ontdekken van bodemvissen. Ze lagen licht begraven onder het zand. We hoverden wat boven het zand toen ineens één van de vissen het ruime sop koos. De rest volgden gedwee en ineens waren we getuige hoe een groep van zeker 10 pijlstaartroggen in verschillende maten van de bodem wegzwommen bij ons vandaan. WOW … wat een fantastisch gezicht was dat en ik begreep ineens de naam van de duikspot.

Na het duiken zijn we aan land gegaan van het tropische eiland Isla del Caño. Daar was het tijd voor een heerlijke uitgebreide lunch die voor ons was bereid. Na de uitgebreide lunch konden we rustig uitbuiken op een handdoekje op het tropische strand onder een mooie palmboom. En voor je het wist was het al weer tijd om terug te keren naar vaste wal.

Nee als je in Costa Rica wilt duiken dan kan je kiezen voor de Caribische zee aan de andere kant van Costa Rica. Maar je kan ook kiezen voor Isla del Caño. Het behoeft verder geen betoog dat ik de laatste optie adviseer. En met een beetje geluk vaar je op weg naar Isla del Caño nog langs een groep dolfijnen of een walvis. Want dat moet nog gezegd worden. De groep die de volgende dag naar Isla del Caño gingen, kwamen onderweg nog twee walvissen (moeder en jong) tegen.

Ik zou haast nog vergeten te vertellen dat Isla del Caño ook interessant is voor een dagtocht met een hike op het eiland. Want wanneer je vanaf het rangerstation het wandelpad omhoog neemt dan kom je bij een prachtig uitkijkpunt. Maar je zal er ook granieten bollen vinden in diverse maten. Archeologen denken dat deze bollen uit de pre-Colombiaanse tijd stammen en dat Isla del Caño in die tijd diende als ceremoniele plek of als begraafplaats voor overledenen. Maar hier zijn de wetenschappelijke meningen nog over verdeeld.

’s Avonds was het nog nagenieten aan tafel van de die dag vers gevangen tonijn. Ja als je toch op zee bent, zorg je meteen voor vers eten. U begrijpt … het leven is geweldig op de Peninsula de Osa. Dit is waarschijnlijk het gevoel wat de Tico's en de Tica's bedoelen wanneer ze het hebben over hun lijfspreuk: 'Pura Vida'


Reserva Indígena Boruca

Wat ons al was opgevallen overal in Costa Rica waren de maskers die je op heel veel plaatsen tegenkwam. Veel Costaricanen hebben een masker in hun woning hangen. De laatste avond dat wij ons nog op Península de Osa bevonden, ben ik met de manager Philip over die maskers begonnen. Hij vertelde toen dat hij vroeger getrouwd is geweest met een inheemse dame uit Costa Rica van Indiaanse afkomst. Ze zou thans samen met zijn kinderen nog wonen in een dorpje Boruca dat zich op een relatieve korte afstand bevond van Osa.

Philip vertelde dat mensen uit Boruca (ook wel de Brunka's genoemd) bekend stonden om het maken van deze maskers. Als wij nou een echt handgesneden masker wilden hebben en niet een machinaal gesneden souvenir dan zouden we volgens Philip echt een dagje naar het reservaat moeten gaan waar de Brunka's wonen.

Kijk ... op dit soort informatie zat ik nou echt te wachten. Ik ben een type reiziger die zeker een dag over heeft om net dat unieke souvenir te bemachtigen. Marcella leek het ook een goed plan waarmee ons besluit vast stond. Voor we Costa Rica verder zouden ontdekken zouden we eerst proberen in Boruca terecht te komen. En dat was nog een hele onderneming kan ik u vertellen.

Allereerst voeren we weer terug via de oceaan, de rivier de Sierpe en een taxi naar Palmar Norte. Van daaruit pakten we weer een bus naar in dit geval het kleine stadje Buenos Aires. De lokale bus naar Boruca komt namelijk 2x per dag in Buenos Aires. U leest het goed. Twee keer per dag. Beslist u kortom om naar Boruca te gaan dan zit u vast aan een overnachting in Boruca. Je komt dezelfde dag niet meer terug tenzij je de vroege ochtendbus neemt. Ik ga er dan vanuit dat je ook nog wat tijd wilt rond stekkeren in Boruca. Wij hadden dat er graag voor over en we hoopten dat er nog plek was in de volgens de Lonely Planet enige slaapgelegenheid in Boruca.

De rit bergop in de rammelbus naar Boruca was fantastisch. Voor Marcella was er gelukkig nog een zitplaats, maar ik stond het uur durende ritje in de bus tussen de grote zakken aardappels en andere levensmiddelen. De bus was er een die bij ons in de jaren ’70 rondreed en comfort deed dan ook niet ter zake. Het maakte de rit wel tot een speciale ervaring. Zeker toen de buschauffeur onderweg de wegenwachthulp uit ging hangen voor een gestrande automobilist terwijl de bus vol zat met geduldige passagiers. Een voor Nederlanders ongekend schouwspel. Maar uiteindelijk belandden wij dan toch werkelijk in downtown Boruca.

Naar verluidt is de Brunka stam ontstaan uit een vijftal inheemse stammen die ooit luisterden naar de namen Coto, Quepos, Turrucaca, Abubaes en Burucac. Zij leven grofweg gezien in het gebied dat wordt ingeklemd door de Río General en de Río Grande de Térraba. De meeste Brunka’s leven van de opbrengsten uit de agrarische sector, maar meer en meer Brunka’s hebben de toeristen ontdekt als inkomstenbron. Vrouwen weven kleurrijke tassen en placemats en anderen doen het houtsnijwerk aan de maskers.

Het verhaal achter de maskers is de volgende. Elk jaar wordt er rond de jaarwisseling een groot festival gehouden in Boruca genaamd Fiesta de los Diablitos ('Feest van de kleine duivels' of ook wel de 'Dans van de kleine duivels' genoemd). In dit 3 dagen durende festival wordt door de oorspronkelijke Indiaanse stammen symbolisch strijd geleverd met de toenmalige Spaanse overheersers. Getooid in kostuums van jute en de bedoelde duivelmaskers wordt de strijd aangegaan met de Spanjaarden. De Spanjaarden worden uitgebeeld door een man in een stierenkostuum die uiteraard aan het einde de strijd verliest.

Een mooi verhaal achter de souvenirs die overal in Costa Rica worden gekocht door toeristen. Wij zijn alleen blij dat we de door ons aangeschafte maskers direct bij de Brunka’s zelf hebben gehaald. Die maskers worden nog gewoon verkocht bij de mensen thuis. We kwamen op een gegeven moment gewoon bij de Brunka’s in de woonkamer. Daar werd de hele voorraad tevoorschijn gehaald van maskers en stoffen die ze hadden gecreëerd. In ons beste Spaans hebben we onderhandeld over de prijs. We hebben al met al een schappelijke prijs betaald en zo bijgedragen aan de lokale economie. Dat was hard nodig hoor. Want rijkdom kennen ze in dit soort dorpjes niet.

Mocht je beslissen om te blijven overnachten in Boruca, houdt er dan rekening mee dat overnachten bij Memo Gomez (de uitbater van de enige slaapplaats in Boruca – Bar Restaurante Boruca) voor geen enkele luxe heeft gezorgd. Het woord hygiene komt al helemaal niet in zijn woordenboek voor. Maar het woord gastvrijheid is hem absoluut bekend. Wat was hij trots dat hij een paar toeristen had in zijn kleine motelletje. Dat maakte alles weer goed.